Soep van afgedankte uien verkopen. Of voor een onderneming met zo’n maatschappelijk doel een eigen rechtsvorm nodig is, de bv-m, onderzoekt het kabinet. Waar lopen zulke bedrijven, voor wie geld bijzaak is, tegenaan?
Pizzeria’s, broodjeszaken en friettenten: de horecazaken in de vertrekhal van vliegveld Schiphol doen rond lunchtijd –middenin de vakantieperiode– goede zaken. Bepakte en bezakte reizigers pauzeren er even. Ook de kleine lunchroom van Soup & Bakery heeft aan klanten geen gebrek. De ene klant koopt vlug een tosti om die onderweg te verorberen, de andere neemt aan een tafeltje de tijd voor een beker soep.
De wetenschap dat de tomaten, wortels en uien gered zijn van de vuilnisbak, doet de pittige groentesoep extra goed smaken. Alle soepen van Soup & Bakery zijn gemaakt van voedsel dat is afgeschreven. Er is niets mis met misvormde of overgeschoten groente, stelt De Verspillingsfabriek, die samen met HMS Host en Amsterdam Airport Schiphol de lunchroom runt. Jaarlijks gooien Nederlanders minstens 5 miljard euro weg aan voedsel, vermeldt de website. Daarom is verspilling van voedsel tegengaan de „droom” van de organisatie.
Overschot van boeren, telers, tuinders, veilingen of reststromen van bijvoorbeeld professionele versnijders zijn welkom. Wanneer er een teveel aan groente en dergelijk op de markt komt, daalt de prijs soms flink. Groenten krijgen dan bijvoorbeeld de bestemming veevoer. De fabriek neemt ook af van telers die hun producten niet kwijt kunnen aan de supermarkt als groenten een formaat en vorm hebben die afwijken van wat er is afgesproken.
Met de afdankertjes weet de fabriek wel raad: het maakt er behalve soepen ook sauzen van. Dat doet De Verspillingsfabriek door de producten te steriliseren en pasteuriseren. De soepen krijgen een hittebehandeling waardoor (ziekteverwekkende) micro-organismen (bacteriën, gisten, schimmels) doodgaan, vertelt Bob Hutten, directeur van Hutten, de eigenaar van De Verspillingsfabriek. Het product wordt zo langer houdbaar. „Wij bereiden de soepen en sauzen koud, waarna we ze eenmalig verhitten met een steriliseerproces. Zo weten we de kwaliteit gelijk te houden aan de koelverse (gepasteuriseerde) soepen en sauzen. Onze gesteriliseerde soepen doen qua smaak dus niets onder voor een koelverse variant.”
Bij De Verspillingsfabriek heeft een aanzienlijk deel van de medewerkers een zogeheten afstand tot de arbeidsmarkt. Denken in mogelijkheden (wat kan iemand wel?) zet de fabriek daarbij voorop. Want talenten laten liggen, is ook verspilling.
Andere taal
Het aantal sociale ondernemingen zoals De Verspillingsfabriek groeit. Maar ze hebben veel uit te leggen bij banken en overheid, zegt de ChristenUnie (CU). Die partij kwam met het idee voor de nieuwe rechtsvorm bv-m. De m staat voor ”maatschappelijk.” Firma’s met een maatschappelijk doel kijken namelijk anders naar winst of rendement. En omdat bijvoorbeeld een stichting geen eigenaarschap kent, zou het lastig zijn om een lening te krijgen voor een investering. Waar loopt De Verspillingsfabriek tegenaan?
„Onbegrip, onzekerheid en een andere taal”, zegt Hutten. „Het is voor instituties, maar ook voor bedrijven, echt heel anders denken. Waarde zien wij anders. Niet alleen in geld uitgedrukt, maar ook in sociaal-maatschappelijke, ecologische en culturele opbrengsten. We zien onszelf als voorloper van het ontwikkelen van een nieuwe, bredere definitie van economie. Dit is voor veel financieel denkende mensen erg abstract. Wij denken echter dat de wereld hier mooier van wordt, mensen er gelukkiger van worden en dat hun welzijn hier uiteindelijk op vooruitgaat. Veel belangrijker is dat dan het plat najagen van meer welvaart.”
Maar ook binnen het bedrijf heeft de maatschappelijk gedreven ondernemer wat uit te leggen. „In het huidige economische klimaat is het erg moeilijk om ons financiële rendement te verhogen. Uiteraard is het voor de groei, duurzaamheid en innovatiekracht van ons bedrijf ook heel belangrijk om een gezond rendement te halen.”
Hutten vervolgt: „In het huidige fiscale stelsel word je min of meer gestraft als je je nek uitsteekt. Je bent aan dezelfde regels gebonden als ieder ander bedrijf en draagt fiscaal het volle pond af.” Terwijl een sociaal ondernemer een maatschappelijk probleem wil oplossen, zegt hij. „Logischer zou zijn om de mate waarin een bedrijf maatschappelijk impact maakt, te laten bepalen hoeveel belasting het moet betalen.”
Zuinig zijn
Maar waarin verschilt sociaal ondernemen dan van maatschappelijk verantwoord ondernemen? Hutten ziet een verschil tussen verantwoord en verbéterend ondernemen. Dat laatste is het doel van De Verspillingsfabriek. „Maatschappelijke relevantie heeft altijd al in de ondernemerscultuur gezeten van het nu 90 jaar oude bedrijf Hutten. Het is een diep geloof om zuinig te zijn op mens, natuur en cultuur.”
Coöperatie
Is een eigen juridische status voor sociale ondernemingen nodig? Hutten staat niet vooraan om de status aparte van de bv-m in ontvangst te nemen. „Met De Verspillingsfabriek willen we een goed bedrijf neerzetten. Dat doen we nu zelf, binnen de huidige wetgeving.” Niettemin ziet hij wel wat in een coöperatie, een samenwerkingsverband. Wel onder de voorwaarde dat onderwijs, overheid en ondernemingen daarin samen de handen ineenslaan. „In het geval van De Verspillingsfabriek betekent dat dat zij samen de filosofie van de fabriek zouden omarmen om gezamenlijk het probleem van verspilling op te lossen. Met ontwikkeling (onderwijs), overheid (subsidie) en ondernemingen (operationeel) zou dan een coöperatie mogelijk worden die financieel zelfstandig kan opereren.”
De Verspillingsfabriek wil in de toekomst fors uitbreiden, zegt Hutten. „Op dit moment verwerken we per jaar zo’n 500.000 kilo aan reststromen. Het aanbod is echter vele malen groter, wel tientallen miljoenen kilo’s. Om die hoeveelheden te kunnen verwerken, willen we binnen vijf jaar de capaciteit van de fabriek vergroot hebben”, zegt Hutten. Door opschaling wordt de prijs ook aantrekkelijk voor supermarktketens, denkt hij. Dat brengt de consumentenmarkt dichterbij. „We kunnen dan ook meer partners aantrekken die willen samenwerken om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt werk te geven.”
Onderzoeker: Effect lastig vast te stellen
„Ik geloof niet in een aparte rechtsvorm voor sociale ondernemingen”, zegt Carly Renou, verbonden aan het Impact Centre Erasmus in Rotterdam. „Het is namelijk niet gemakkelijk vast te stellen –als het al mogelijk is– wat de beste manier is om maatschappelijke doelen na te streven. En wanneer een onderneming dit wel of niet voldoende doet.” Daarnaast is het niet zo zwart-wit vast te stellen of een bedrijf een sociale onderneming is: de verhouding van het nastreven van maatschappelijk en financieel rendement verschilt van onderneming tot onderneming.
Ter illustratie noemt Renou een denkbeeldig bedrijf met duizend personeelsleden, waarvan zestig mensen een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Ze vergelijkt die met een denkbeeldige andere firma, kleiner, die voornamelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst neemt. Als dat ook om zestig personen gaat, is het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat aan werk geholpen wordt, op zichzelf bezien evengroot. „Is het ene model per se beter dan het andere? Dat lijkt mij van niet.”
Wat een bijzondere rechtsvorm wel zou kunnen bieden volgens haar: „Meer erkenning, soepelere samenwerking met overheden en andere partijen. Omdat het dan duidelijker is welke doelen de organisatie nastreeft”, aldus Renou.
Gebrek aan kennis en beleid bij overheden in het algemeen, maar vooral bij inkoopprocedures, zit volgens de onderzoekster sociaal ondernemers vaak in de weg. Ze bevestigt dat het krijgen van financiering ook vaak lastig is. „Niet alleen geld van banken, maar bijvoorbeeld ook subsidie om te kunnen groeien, leren of experimenteren.” Een derde belemmering: inzicht krijgen én houden op de geboekte maatschappelijke resultaten is niet eenvoudig. Een heel andere uitdaging is meer intern: „Hoe maak je een keuze tussen zo groot mogelijk worden –en dus iets meer op financiën sturen– en maatschappelijke doelen bereiken? Kies je voor meer winst zodat je sneller groeit en meer bereikt, of kies je voor een zo groot mogelijk effect op doelgroepen binnen je bereik?”
Moeten ook andere niet-commerciële bedrijven zoals kinderopvang als sociale ondernemingen worden beschouwd? „Voor mij is een sociale onderneming niet hetzelfde als een organisatie zonder winstoogmerk. Sociale ondernemingen kunnen prima winst maken. Die winst wordt bijvoorbeeld gebruikt om investeerders terug te betalen en extra activiteiten te ontplooien. Denk aan campagnes, donaties aan doelen, verdere groei van het bedrijf.”
ABN AMRO: Bv-m biedt nauwelijks soelaas
Eric Buckens, directeur van het ABN AMRO Social Impact Fonds, ziet een verschuiving in het denken over sociale ondernemingen. Niet alleen bij banken, maar ook bij andere grote ondernemingen zoals Philips en Danone.
Bij het beoordelen van financieringsaanvragen kijken banken behalve naar de financierbaarheid, steeds vaker ook naar de kosten en opbrengsten van sociale en duurzaamheidsdoelen. Ook ontwikkelen banken al steeds meer mogelijkheden om sociale bedrijven te financieren. Als voorbeelden daarvan noemt hij investeringsfondsen zoals het ABN AMRO Social Impact Fund. „De afgelopen jaren komen sociale ondernemingen steeds vaker met slimme bedrijfsmodellen op de markt”, zegt Buckens. „Veel sociaal gedreven ondernemers hebben een geschikt verdienmodel. Ze zijn zowel in staat om hun sociale doelstellingen te halen als commercieel en financieel succesvol te zijn.”
Volgens Buckens is er behoefte aan herkenbaarheid van sociale ondernemingen en afbakening van het begrip. Maar hij betwijfelt of een eigen rechtvorm noodzakelijk is.
Bovendien zou de bv-m zelfs ook averechts effect kunnen hebben, zegt hij. Criteria kunnen juist ook beperkingen tot effect hebben in de nodige handelingsruimte voor het bedrijf en onnodig papierwerk en bureaucratie.
Over het algemeen liggen belemmeringen voor de ontwikkeling van sociale ondernemingen meer in kennis en denken binnen bedrijven en de cultuur van traditionele marktpartijen. En: „Onbekend maakt onbemind.” Verder zit soms de marktstructuur van een bepaalde sector in de weg. Dat is volgens Buckens te zien in bijvoorbeeld de lastige concurrentiepositie van biologische supermarkten. „Belemmeringen liggen minder in tekortschietende regelgeving of onvoldoende fiscale mogelijkheden.” Buckens ziet wel een oplossing in de Code Sociaal Ondernemen, die momenteel ontwikkeld wordt. „Dat draagt bij aan definiëring en herkenbaarheid, maar heeft niet de beperkingen van een eigen rechtsvorm.”
(bron- Reformatorisch dagblad , Gertina Heger)